Woordenlijst Prostaatkanker
Deze woordenlijst legt de wetenschappelijke woorden uit die u zult horen tijdens uw behandelingen
Adenoom :Een goedaardige* tumor* die zich ontwikkelt in een klier*. Een prostaatadenoom is een vergroting van de prostaatklier.
Alfablokker :Een geneesmiddel dat alfareceptoren op het oppervlak van de cellen* van bepaalde spieren (vooral die van de urinewegen en de wanden van bloedvaten) bindt en blokkeert, waardoor ze zich ontspannen. Ze dragen bij aan een betere urinefunctie.
Analgeticum :Een geneesmiddel of ander middel dat pijn voorkomt, vermindert of wegneemt. Het wordt ook wel pijnstiller genoemd
Klinische pathologie :Een medische specialiteit waarbij weefsels* of cellen*, die bij de patiënt zijn afgenomen, worden bestudeerd om aan ziekte gekoppelde afwijkingen vast te stellen en te analyseren. Het onderzoek wordt eerst uitgevoerd met het blote oog en vervolgens onder de microscoop. Het wordt ook anatomocytopathologie of, bij afkorting, "anapath" genoemd.
Onderzoek van de pathologische anatomie :Zie klinische pathologie.
Ontstekingsremmer:Een geneesmiddel dat is ontworpen om ontsteking tegen te gaan. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen steroïdale ontstekingsremmers, ook bekend als corticosteroïden* (zoals cortisone), en niet-steroïdale ontstekingsremmers, in het Engels afgekort tot NSAID's (zoals ibuprofen of diclofenac). NSAID's zijn uniek omdat ze ook pijn en koorts bestrijden, maar ze kunnen bijwerkingen veroorzaken van de nierfunctie en de maag.
Antilichaam :Een eiwit* dat wordt geproduceerd door bepaalde witte bloedcellen*, de B-lymfocyten, als reactie op een antigeen, een eiwit dat een lichaamsvreemde of abnormale cel* detecteert. Het antilichaam herkent het antigeen als een lichaamsvreemd element en probeert het te vernietigen.
Anticoagulans :Een geneesmiddel dat bloedstolling* vermindert, waardoor de vorming van stolsels in bloedvaten wordt voorkomen*.
Benigne (goedaardig) :Niet-kankerachtig, in tegenstelling tot maligne (kwaadaardig)*. Een goedaardige tumor* is geen kanker: deze ontwikkelt zich langzaam, zonder metastasen* te veroorzaken.
Biopsie :Het nemen van een monster van cellen* of weefsel* voor analyse door een klinische patholoog. De arts kan een biopsie met of zonder anesthesie (lokaal of algemeen) uitvoeren. De technieken voor het nemen van het monster (endoscopie, chirurgie, punctie enz.) zijn afhankelijk van de plaats van de tumor en het soort weefsel dat moet worden geanalyseerd. Het cel- of weefselmonster wordt vervolgens onderzocht door een patholoog.
Blaashals :Een vernauwing van de blaas bestaande uit elkaar kruisende spiervezels die met de urethra (urinebuis) communiceren en waardoorheen urine wordt afgevoerd wanneer de sfincter* zich ontspant.
Brachytherapie : Een lokale kankerbehandeling met als doel kankerachtige cellen* te vernietigen met behulp van stralen die worden geproduceerd door een radioactieve stof die in een orgaan is geplaatst of daarmee contact maakt. Dit implantaat, in de vorm van zaden of draden, is tijdelijk of permanent. Alleen bepaalde organen kunnen met brachytherapie worden behandeld: baarmoeder, prostaat, borst, keel, mond enz. Bij de behandeling van prostaatkanker kunnen twee soorten brachytherapie worden gebruikt: permanente jodium 125-implantaten of tijdelijke implantaten (meestal iridum 192).
Corpus cavernosum :Erectiel weefsel* van de penis dat rijk is aan bloedvaten* en waarvan de holtes zich tijdens een erectie met bloed vullen. Er zijn twee corpora cavernosa die zich aan weerszijden boven aan de penis bevinden.
Cel :De basiseenheid van leven waaruit elk organisme bestaat. Het menselijk lichaam bestaat uit miljarden verschillende soorten cellen (huidcellen, botcellen, bloedcellen enz.), waarvan de meeste zich vermenigvuldigen, opnieuw worden aangemaakt en afsterven. Identieke cellen die zijn gebundeld, vormen een weefsel*. Een cel wordt kankerachtig wanneer hij verandert, zich oncontroleerbaar vermenigvuldigt en niet meer afsterft (verlies van apoptose).
Gen :Een segment van een chromosoom*, bestaande uit DNA*. Mensen hebben ongeveer 20.000 genen die informatie over hun identiteit bevatten en ervoor zorgen dat de eigenschappen ervan worden overgedragen aan hun nakomelingen en dat hun cellen* normaal werken. Het kan gebeuren dat sommige genen afwijkingen hebben. De werkwijze van de cel is dan ontregeld, waardoor hij zich abnormaal gedraagt.
Chemotherapie :Een behandeling met geneesmiddelen die kankercellen* vernietigen of voorkomen dat ze zich vermenigvuldigen. Chemotherapie is een algemene behandeling die op het hele lichaam inwerkt.
Chromosoom :Een deel van de cel*kern bestaande uit DNA*; fragmenten ervan vormen de genen*. Chromosomen bevatten de genetische informatie die elke persoon definieert en waarvan een gedeelte wordt overgedragen aan zijn of haar nakomelingen. Elke menselijke cel heeft 23 paar chromosomen.
Klinisch onderzoek :en onderzoek dat wordt uitgevoerd door een arts die nadat hij of zij vragen heeft gesteld over de ziekte, de patiënten zal bevoelen (palperen) en beluisteren (ausculteren).
Klinisch onderzoek :Een wetenschappelijk onderzoek waaraan patiënten deelnemen. Het doel van een dergelijk onderzoek is het streven naar een betere preventie, screening, diagnose*, behandeling, therapeutische strategie of kwaliteit van leven.
Conformal Radiotherapy with Intensity Modulation (CMIR - conformele radiotherapie met intensiteitsmodulatie) :Een externe radiotherapie*techniek die wordt gebruikt voor bepaalde kankersoorten. Bij deze techniek wordt de vorm van de stralenbundels tijdens dezelfde sessie gevarieerd, waardoor ze zich precies aan de te behandelen plaats aanpassen en gezond weefsel* wordt vermeden.
CT :Computertomografie. Zie CT-scan.
CT-scan :Een onderzoek waarbij beelden van dunne plakken van het lichaam worden verkregen met behulp van röntgenstralen*. De afbeeldingen worden door een computer gereconstrueerd (CT betekent computertomografie), waardoor verschillende delen van het lichaam precies kunnen worden geanalyseerd. De term CT-scan verwijst ook naar de machine die wordt gebruikt om dit onderzoek uit te voeren. Radiologen noemen dit ook een CT-scan, afgekort als CT.
Kuur :Een sessie waarbij chemotherapie*middelen worden toegediend. In sommige gevallen wordt de chemotherapie toegediend in diverse sessies, gedurende diverse dagen, al dan niet opeenvolgend.
Diagnose: :Het proces waarin de arts de ziekte vaststelt waaraan de patiënt lijdt. Om een diagnose te stellen, vertrouwt de arts vooral op de afwijkingen die door de patiënt zijn opgemerkt (symptomen), zijn of haar geschiedenis, een klinisch onderzoek* en, indien nodig, diverse aanvullende onderzoeken (bloedonderzoeken, röntgenfoto's enz.). Bij kanker is ter bevestiging van de diagnose meestal een monster (biopsie*) vereist dat door een klinisch patholoog onder een microscoop wordt onderzocht.
Digitaal rectaal onderzoek (DRE) :Onderzoek van de prostaat waarbij de arts een gehandschoende vinger in het rectum van de patiënt inbrengt. Zo kan de arts het volume, de consistentie en de textuur van het oppervlak van de prostaat controleren. Dit onderzoek is ongemakkelijk, maar pijnloos.
DNA :Afkorting van desoxyribonucleïnezuur. Een lange dubbele keten van spiraalvormige moleculen die de chromosomen* vormen. Dit wordt ook een DNA-helix genoemd. DNA-segmenten vormen genen*. DNA wordt in identieke vorm gevonden in de kern van elke cel* in het lichaam.
Endoscoop :Een instrument bestaande uit een glasvezelbuis. De endoscoop wordt ingebracht in een holte of kanaal van het lichaam (slokdarm, maag, dikke darm enz.) en wordt gebruikt om het te onderzoeken en, indien nodig, monsters te nemen of een behandeling uit te voeren. Er zijn verschillende soorten endoscopen: stijf/onbuigzaam of flexibel (in dat geval spreken we over een fiberscoop), aangepast aan de verschillende organen. Bijvoorbeeld een cystoscoop voor het onderzoeken van de urinebuis en de binnenwand van de blaas.
Externe radiotherapie:Een lokale kankerbehandeling gericht op het vernietigen van kankerachtige cellen* met behulp van stralen, waarbij het omringende gezonde weefsel* zo veel mogelijk wordt gespaard. De stralen worden uitgezonden door een machine, die deeltjesversneller wordt genoemd.
Klier : Een orgaan dat dient voor de productie van bepaalde stoffen die vervolgens in het bloed (endocriene klier) of buiten het lichaam (exocriene klier) worden uitgescheiden. De speekselklieren produceren speeksel; de borstklieren produceren melk. Sommige klieren, zoals de schildklier of de eierstokken, produceren hormonen* die essentieel zijn voor de goede werking van het lichaam. De prostaat is een klier; deze scheidt prostaatvloeistof uit wat een van de bestanddelen van sperma* is.
Gleason-score:Een maat voor de agressiviteit van een prostaatkanker; wordt vastgesteld door een klinisch pathologisch* onderzoek van monsters van dit orgaan. De klinisch patholoog wijst een cijfer van 1 tot 5 toe aan de kankerachtige cellen* overeenkomstig de mate van afwijking ten opzichte van normale cellen. De twee cijfers die in de verschillende monsters het meest voorkomen, worden bij elkaar opgeteld. Hoe hoger de score, des te agressiever de tumor.
Hemoglobine :Een bestanddeel van de rode bloedcellen* waardoor het bloed rood wordt gekleurd en dat met behulp van ijzer zorgt voor het transport van eerst zuurstof en daarna kooldioxide.
Hemogram :Een biologisch onderzoek van een bloedmonster. Hiermee kunnen de kwaliteit en kwantiteit van de diverse bloedcellen* worden gemeten; wordt ook wel compleet bloedbeeld genoemd.
Aambei :Een verwijding van een bloedvat bij de overgang van rectum en anus.
Hormoon :Een stof die wordt geproduceerd door bepaalde klieren* in het lichaam zoals schildklier, testikel, … Hormonen beïnvloeden de ontwikkeling of werking van een orgaan. Er zijn veel hormonen die van essentieel belang zijn voor de goede werking van het lichaam. Elk hormoon heeft een of meer specifieke functies, zoals groei stimuleren, stress beheersen, vruchtbaarheid en lichaamstemperatuur regelen enz. Soms stimuleren ze de groei van kankercellen*.
Hormoontherapie :Een kankerbehandeling gericht op het verminderen of voorkomen van de activiteit of productie van een hormoon* dat de groei van een kankerachtige tumor kan stimuleren.
Infusie : Een langzame, continue injectie van een vloeistof (geneesmiddel, voedingsoplossing), meestal in een ader. Dit wordt ook wel infuus genoemd.
IPSS (International Prostate Score Symptoms) : Een vragenlijst die de patiënt zelf kan invullen, bestaande uit zeven vragen die zijn vastgesteld door de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) om afwijkingen van de prostaat vast te stellen.
LHRH : Een hormoon* dat wordt uitgescheiden door de hypothalamus, een klier* die zich aan de basis van de hersenen bevindt. Het reguleert de afgifte van testosteron in de testikels.
Lymfe :Een transparante extracellulaire vloeistof die witte bloedcellen*, de lymfocyten, transporteert en afval uit de cellen* afvoert. Lymfe is afkomstig van bloed en circuleert in vaten, de lymfevaten*, die dan samenkomen met de bloedvaten*.
Lymfeklier (lymfeknoop) : Een kleine uitstulping langs de lymfevaten*. Lymfeklieren zijn vaak geordend in ketens of clusters en liggen aan het oppervlak (in de hals, oksel, lies) of diep (in de buik). Ze spelen een cruciale rol bij de bescherming van het lichaam tegen infectie of kankerachtige cellen*. Een vergroting van de lymfeklieren wordt adenopathie genoemd.
Dissectie van de lymfeklieren :Een operatie waarbij de lymfeklieren* op een lymfatische drainagelocatie worden verwijderd om te zien of ze door kankerachtige cellen* zijn aangetast.
Lymphatic system :Alle vaten, weefsels* en organen die witte bloedcellen*, zogenaamde lymfocyten, produceren, opslaan en transporteren. Ze zijn verantwoordelijk voor de bestrijding van infecties en ander ziektes. Het lymfatisch systeem maakt onderdeel uit van het immuunsysteem.
Lymfevat : Een kanaal waardoor lymfe* circuleert. De lymfevaten verbinden de lymfeklieren* en vormen zo het lymfatisch systeem*.
Maligne (kwaadaardig) :Een beschrijving van een tumor* wanneer deze kankerachtig is, d.w.z. wordt gekenmerkt door een lokale, invasieve woekering van abnormale cellen* , die zich mogelijk verder kunnen verspreiden (metastasen (uitzaaiingen)).
MDO (Multidisciplinair overleg) :Een regelmatige vergadering van zorgprofessionals waarbij de situatie van een patiënt, mogelijke behandelingen volgens de toepasselijke aanbevelingen voor een goede werkwijze* en de laatste wetenschappelijke onderzoeken worden besproken. Ook worden de voordelen en risico's geanalyseerd en wordt de daaruit voortvloeiende kwaliteit van leven geëvalueerd. Aan dit multidisciplinaire overleg nemen artsen uit diverse specialismen deel. Vervolgens informeert de arts de patiënt en geeft hem of haar een gepersonaliseerd zorgplan (PPS).
Metastase (uitzaaiing) :Een tumor* die bestaat uit kankercellen* die zijn losgebroken van een eerste tumor (primaire tumor) en diezich via de lymfevaten* of bloedvaten* naar een ander deel van het lichaam hebben verspreid, waar ze blijven zitten.
Moleculaire wijziging: :Een afwijking die ontstaat op het niveau van het DNA* dat de genen* van de cel* vormt. De transformatie van een normale cel tot een kankerachtige cel kan worden veroorzaakt door de aanwezigheid van diverse molecuulafwijkingen in het DNA.
Monoklonaal antilichaam :Een antilichaam* dat wordt geproduceerd in een laboratorium van een celkloon* (daarom monoklonaal genoemd). Dankzij medisch onderzoek kunnen monoklonale antilichamen worden geproduceerd. Deze antilichamen kunnen specifieke mechanismen van bepaalde cellen, zoals osteoclasten, blokkeren. Andere monoklonale antilichamen richten zich op specifieke mechanismen in kankercellen en worden gebruikt bij de behandeling van bepaalde kankersoorten.
MRI (Magnetic Resonance Imaging - magnetische kernspinresonantie) :Een onderzoekstechniek die precieze beelden van een lichaamsdeel oplevert. Daarbij worden golven (zoals radiogolven) en een magnetisch veld (het gebied waarin een magneet werkt) gebruikt. De beelden worden door een computer gereconstrueerd en door een radioloog geïnterpreteerd. Deze techniek wordt vooral gebruikt voor de diagnose* van bepaalde tumoren*. Tijdens het onderzoek is het wellicht noodzakelijk om een contrastmiddel te injecteren om de kwaliteit van het beeld te verbeteren. Dit onderzoek is pijnloos.
Neurovasculaire bundel : Een netwerk van zenuwen en bloedvaten* dat zich aan weerszijden van de prostaat bevindt en een erectie mogelijk maakt. Het wordt ook wel een 'vasculonervousband' genoemd.
Palliatieve behandeling :Een behandeling gericht op vermindering van de pijn of verlichting van symptomen van een ziekte om zo de kwaliteit van leven te behouden. Palliatieve behandelingen zijn niet bedoeld om te genezen.
Pelvis (bekken) :Het onderste gedeelte van de buik, inclusief de blaas, de endeldarm (rectum) en de inwendige voortplantingsorganen zoals de prostaat bij mannen.
Perineum :Het deel van het lichaam tussen de anus en de genitaliën.
Periurethrale ballon :Een klein opblaasbaar zakje dat wordt gebruikt om urine-incontinentie* tijdens stress te behandelen. De ballons worden geplaatst aan weerszijden van de urethra* nabij de blaas en dan aangepast en opgeblazen.
Foton :Een soort straal* gebruikt in radiotherapie, vergelijkbaar met licht en die veel energie bevat.
Trombocyt (bloedplaatje) :Een bestanddeel van het bloed dat bijdraagt aan bloedstolling* en genezing. De hoeveelheid trombocyten kan bijvoorbeeld verminderen tijdens of na een chemotherapie*behandeling. Deze vermindering wordt trombocytopenie genoemd.
PSA :De afkorting van prostaatspecifiek antigeen. PSA is een stof die door de prostaat in het bloed wordt afgegeven. Er wordt een bloedonderzoek gebruikt om de concentratie ervan te bepalen, die wordt gemeten in nanogram per milliliter (ng/ml). Diverse factoren kunnen leiden tot een verhoging van het PSA, zoals leeftijd, prostaatadenoom* of prostaatkanker.
Aanbevelingen voor een goede werkwijze :Een document dat is opgesteld om zorgprofessionals te helpen bij het voorstellen van onderzoeken of behandelingen die zijn aangepast aan een patiënt in een bepaalde situatie. De aanbevelingen zijn gebaseerd op de analyse van internationale klinische onderzoeken* en op de mening van deskundigen. Ze liggen niet vast en worden verder ontwikkeld wanneer nieuwe kennis beschikbaar komt. Ze worden soms ook aangeduid als CPR's (Recommendations for Clinical Practice - aanbevelingen voor de klinische praktijk) of richtlijnen voor een goede werkwijze.
Recidief :r Een hernieuwde verschijning van kankercellen* op dezelfde plaats of op een andere plaats in het lichaam. Een recidief kan zeer snel na het eind van de behandeling optreden, maar ook na een lange periode van remissie. Dit staat ook bekend als herval/terugval.
Rode bloedcel: Een bloedcel* die hemoglobine* bevat, waardoor het zijn rode kleur krijgt. Rode bloedcellen worden gebruikt om zuurstof te transporteren. Ze worden ook hemocyten genoemd.
Scintigrafie :Een beeldvormingstechniek waarbij niet-giftige, laagactieve radioactieve producten, zogenaamde tracers, worden gebruikt. Deze worden geïnjecteerd en dan op een scherm gemarkeerd. Met dit onderzoek kunnen bepaalde tumoren* of metastasen* op afstand worden gedetecteerd.
Scrotum :Een huidzak tussen de penis en de anus die de testikels bevat.
Zaadblaasje :De klier* van het mannelijke voortplantingssysteem die aan weerszijden achter de prostaat ligt en de vloeistof produceert die samen met de spermatozoa* het zaad* vormt.[1]
Bijwerking : Een voorspelbaar, maar ongewenst effect van een behandeling dat ontstaat naast het belangrijkste effect van een behandeling. Bijwerkingen komen niet systematisch voor, maar zijn afhankelijk van de ontvangen behandelingen, de combinatie ervan met andere, de toegediende doses, het soort kanker en de manier waarop de patiënt reageert. U wordt geïnformeerd over het mogelijk optreden van bijwerkingen. Dit wordt ook een bijwerking genoemd.
Sperma :De witachtige vloeistof die tijdens de ejaculatie (zaadlozing) vrijkomt. Sperma bestaat uit spermatozoa* en uitscheidingen van de diverse mannelijke geslachtsklieren* (prostaat, testikels enz.)
Spermatozoa :De mannelijke voortplantingscel* die een eicel (ovocyt) kan bevruchten.
Sfincter (sluitspier, kringspier):Een ronde spier rond een natuurlijke opening waardoor een orgaan kan worden geopend en gesloten door middel van samentrekking (blaas, anus). Deze sfincters zorgen voor het vasthouden of uitscheiden van urine en ontlasting.
Stadium :De mate van uitbreiding van een kanker. Het stadium van de kanker wordt gespecificeerd met behulp van een classificatie die rekening houdt met de omvang van de tumor* en de aan- of afwezigheid van kankercellen* in de lymfeklieren* en in andere lichaamsdelen. Deze informatie die bij de diagnose* wordt gespecificeerd, wordt samen met andere factoren gebruikt om de behandeling te bepalen.
Suburethrale band :Tape die onder de urethra* wordt geplaatst, waardoor deze kan worden samengedrukt en dus urine-incontinentie* tijdens inspanning wordt voorkomen.
Gerichte therapieën :Een reeks geneesmiddelen die zijn ontwikkeld voor het blokkeren van de groei of de verspreiding van tumorcellen* door beïnvloeding van moleculaire* wijzigingen of mechanismen bij de oorsprong van hun ontwikkeling of verspreiding. Met deze zogenaamde 'gerichte' actie kunnen tumorcellen meer specifiek worden behandeld en kan de schade aan normale cellen worden beperkt. Ze hebben echter ook specifieke bijwerkingen*.
Weefsel :Een groep cellen* met dezelfde functie, zoals spierweefsel of botweefsel.
Totale prostatectomie :sDe operatie waarbij de gehele prostaat en de zaadblaasjes* worden verwijderd. Deze operatie wordt ook radicale prostatectomie genoemd.
Tumor :Een meer of minder volumineus gezwel als gevolg van een overmatige vermenigvuldiging van normale cellen* (goedaardige tumor*) of abnormale cellen (kwaadaardige tumor*). Goedaardige laesies kunnen groeien en ander normaal weefsel samendrukken waardoor een ernstig probleem ontstaat, zoals dysurie en nierinsufficiëntie bij de prostaat, blindheid bij hypofyseadenoom. Een goedaardige laesie kan de dood veroorzaken wanneer deze inoperabel wordt en de laesie blijft groeien (hoofdzakelijk recidiverend meningeoom of adenoom in het hoofd…). Kwaadaardige tumoren (kanker) dringen meestal door in naburige weefsels en verspreiden zich naar andere lichaamsdelen, waardoor metastasen* ontstaan.
Echografie:Een onderzoek waarbij de binnenkant van het lichaam kan worden bekeken door de huid heen. De arts schuift een sonde over het te onderzoeken gedeelte van het lichaam, waardoor ultrasone golven (trillingen die niet hoorbaar zijn voor het menselijk oor) worden geproduceerd. Wanneer de ultrasone golven het weefsel* raken, worden ze als een echo naar de sonde teruggekaatst. De echo wordt opgevangen door een computer en omgezet in beelden op een tv-scherm.
Urethra (urinebuis) :Het kanaal vanaf de blaas tot buiten het lichaam voor de uitscheiding van urine. Deze is bij mannen veel langer dan vrouwen en biedt ook de mogelijkheid om sperma* te transporteren. De urethra is niet hetzelfde als de ureters (urineleiders), die urine van de twee nieren naar de blaas transporteren.
Urine-incontinentie :Onvrijwillig verlies van urine. Urine-incontinentie kan volledig zijn (verlies van controle over de sfincters* die urine in de blaas vasthouden) of onvolledig, kan overdag (tijdens het wandelen, tijdens inspanning) of 's nachts voorkomen, afgewisseld met normale controle.
Meatus urethra : De externe opening van de urethra*, bevindt zich aan het uiteinde van de penis (eikel, glans) bij mannen, waardoorheen urine en sperma* worden uitgescheiden.
Witte bloedcel :De cel* die infecties bestrijdt. Witte bloedcellen zijn aanwezig in het bloed en in de lymfe*. Ze worden ook leukocyten genoemd. Er zijn verschillende soorten witte bloedcellen.